Beirut - The Rip Tide

Pompeii Records

Geen enkele andere band die zo'n kracht kan opwekken met spaarzame arrangementen dan Beirut. Ze wringen zich niet in moeilijke bochten om dat perfecte lied af te leveren maar doen het met hun gekende stijl op een plaat die van ons gerust driemaal zo lang mocht duren. Met The Rip Tide is het hun derde keer dat ze een album uitbrengen, en wees maar zeker dat het de goede keer is.

The Rip Tide



A Candle's Fire is meteen een heerlijke opener. De titel kondigt het al iet of wat aan maar deze song kan moeilijk meer sfeer bevatten. Herkenbare instrumenten als de akoestische gitaar, blazers, harmonica en de melancholische hoop in de stem van Condon. Het tempo aangegeven door belletjes heeft geen haast, er zitten geen uitschieters in op een donkere brug van blazers in het midden na, kortom: een wondermooi lied.

Het zonnige Santa Fe doet onze hoop voor de rest van deze plaat onmetelijk hoog oplaaien. Kleine elektronische effecten lijken een gedurfde stap voor Beirut, al hoeven ze geen schrik te hebben want het pakt goed uit. Deze song is uitstekend opgebouwd met crescendostukken om u tegen te zeggen. De gitaar nu al zachtjes in de versterker geplugd en de fijne belletjes als ritme vervangen door iets steviger drumgeroffel, het doet niets af aan de vrolijkheid. Eindeloos op repeat! Instrumentaal wijkt East Harlem niet veel af van z'n voorgangers, pianowerk en blazers die de maatslag weergeven ondersteunen dit zoveelste pareltje in de rij.

Coshen is dan toch anders, het best te beschrijven als een soort rustpunt, ook al zijn de andere liedjes niet in de verste verte spannend. Alweer de piano bovenop een mars van drumgetik en begeleidende blazers vormen deze mooie ballade. Met Payne's Bay lijkt die andere aanpak van songschrijven er helemaal door te komen. Weemoed komt aangestroomd als een golf die z'n laatste meters op het strand afrolt. Een zichzelf oppeppende en opbouwende chanson zet zwierig z'n tocht naar de goedkeuring voort.

De titeltrack wordt vervolgens gekenmerkt door een ander pianoarrangement als ruggengraat. Hier slagen ze er echter niet in om vrolijk en triestig tegelijk te klinken. De hoop lijkt weg maar ook daar zijn ze meesters in.

Vagabond moet het hebben van wegvallende solostukjes en bijkomende trapstukjes. Dansbaar zowaar, door de meeslepende strofes voor het abrupte eind. Het ingetogen The Peacock met herhalende zinnen stuwt de sfeer richting laatste zonnegloed aan de horizon. Zeer bevorderlijk voor de fantasie. Met Port Of Call is de cirkel rond, want het album eindigt zo op de manier als het begon. Vele minieme omzwervingen maar elkeen evengoed, zo hebben we ze graag.

Deze plaat staat gegarandeerd hoog in menig eindejaarslijstje. Na luisteren en herbeluisteren lijkt ons dat ook de enige plek waar ze thuishoort. De band creëert telkens iets ambachtelijks, geen spectaculaire vooruitgang maar onderhoudend genoeg voor een glimlach. Andere groepen zijn terecht jaloers op deze kunst.

30 september 2011
Ben Moens