Erik Friedlander - Oscalypso
Skipstone Records
Cellist-componist Erik Friedlander brengt met ‘Oscalypso’ een pakkende ode aan bassist Oscar Pettiford.

Het doet even de wenkbrauwen fronsen : een cellist die een ode brengt aan een jazzbassist. Friedlander merkt op dat er weinig rolmodellen zijn voor cellisten (tenzij een uitzonderlijk talent als Ernst Reijseger). Bovendien blijkt Pettiford niet enkel een erg verdienstelijk bassist te zijn geweest, maar kon hij ook aardig uit de voeten met de cello (overigens noemde hij zijn zoon ook Cello - het zal een mens maar overkomen). Pettiford was een ware, muzikale innovator en in die zin wilde Friedlander maar al te graag aan de slag met enkele van diens composities.
Het album situeert zich ergens tussen swingerige jazz en klassiek, een - net als de hele opzet van het album - wat verrassende combinatie. Hoe dan ook, de magie werkt. Op de negen tracks die ‘Oscalypso’ rijk is horen we een aantal Pettiford-classics (Bohemia After Dark, Tricotism,..), maar die worden op dit album bewerkt door een keur aan topmuzikanten. Naast Friedlander hoor je saxofonist Michael Blake, bassist Trevor Dunn (zie ook: Zorn, John naast een waslijst van andere projecten en collaboraties) en Michael Sarin op drums.
Opener Bohemia After Dark laat eerst nog wat avantgardistische trekjes horen, maar trekt algauw de kaart van de samenwerking. Blakes geweldige saxofoonspel mengt zich met de stemmige cello van Friedlander terwijl op de achtergrond alles strak en solide wordt gehouden door Dunn en Sarin. Niet dat Friedlanders versie ver van het origineel afwijkt, maar er is wel degelijk een verschil in aanpak en sfeer.
Het titelnummer herneemt het oorspronkelijke motief, maar is een bewerking in de ware zin van het woord. Het nummer komt trager op gang en bezit niet dezelfde opwindende ritmiek als het origineel. Toch loont Friedlanders bewerking de moeite. Die klinkt namelijk behoorlijk sexy en legt de focus op sierlijke improvisaties op cello.
Met deze twee langere composities zit er bijna een kwart van het album op. Dan duiken er wat kortere albumtracks op, die het iets meer moeten hebben van lichtere, zelfs vrolijke upbeat jazzswing, zoals Cello Again en Cable Car.
Met Two Little Pearls is er meer ruimte voor een melancholische sfeer. Je kan haast de regendruppels op het raam horen. Traag, maar verleidelijk. Meteen wordt zo de klassieke kant van Friedlander (die iets heeft met kamermuziek) in de verf gezet. Ook Tamalpais Love Song vormt, vanwege het heerlijke samengaan van cello en saxofoon, de soundtrack bij een romantisch diner. Twee lichtere ballads dus die voor wat afwisseling zorgen.
‘Oscalypso’ is in zijn opzet een wat lichtvoetig album. Maar dat de muzikanten Pettiford echt wilden eren is duidelijk hoorbaar. Niet zozeer door uit de losse pols wat covers op te nemen, maar door te trachten een bijzondere sound en dito spelplezier op de luisteraar over te brengen.
Wat dat betreft is de missie geslaagd. Misschien is het ideale voorbeeld hiervan Pendulum At Falcon’s Lair, dat niet alleen erg speels klinkt, maar vooral ook het samenspel van de muzikanten sterk op het voorplan zet. Het album bewijst dat een kruisbestuiving tussen klassiek en jazz bijzondere resultaten kan opleveren, zoals onder meer te horen is op afsluiter Sunrise, Sunset.