Jean-Michel Jarre - Electronica 1: Time Machine
Sony
Hoeven we Jean-Michel Jarre nog voor te stellen? Meteen bevinden we ons in de scène waar elektronica en synthesizers de dienst uitmaken. Maar dan zouden we oneer doen aan het feit dat Jarre zijn carrière lang obsessief bezig is met geluid en bruggen slaat tussen verschillende werelden. Bovendien houdt de muzikaal visionaire pionier, zoals uit het nieuwe album blijkt, steevast de vinger aan de pols.

Al van jongs af aan was Jarre bezeten door de idee om van musique concrète, pop en klassieke muziek een melting pot te brouwen. We keren even terug naar de periode 1976-1978, jaren waarin Jarre zijn debuut ‘Oxygène’ en het baanbrekende ‘Equinoxe’ onder de doopvont houdt. Al sinds zijn debuut, opgenomen in zijn eigen huis, staat hij garant voor miljoenen verkochte platen en sterke, visueel innovatieve liveshows.
Op ‘Electronica 1: Time Machine’ trekt hij de kaart van de samenwerking: de gastenlijst oogt dan ook bijzonder indrukwekkend. Maar liefst zestien nummers lang werkt Jarre samen met de meest uiteenlopende artiesten, gaande van Air, Moby, en 3D (Massive Attack) tot Pete Townshend (The Who), Tangerine Dream, Laurie Anderson, DJ Armin Van Buuren en de wereldberoemde pianist Lang Lang.
Belangrijk om aan te geven is dat dit album echt zijn stempel draagt. Jarre nodigde niet in het wilde weg wat bevriende artiesten uit, maar componeerde muziek met de artiesten in het achterhoofd. In de begeleidende hoesnota’s kunnen we lezen hoe elk nummer tot stand kwam en waarom deze of gene artiest voor het desbetreffende nummer gekozen werd.
Het album opent meteen erg straf: de titeltrack, een samenwerking met het Berlijnse Boyz Noize, legt de lat meteen erg hoog. Dit is een sound, die verwijst naar Daft Punk en Depeche Mode. Het tempo daalt vervolgens met het wat onderkoelde Glory (een samenwerking met M83), dat zelfs echo’s bevat van de typische Coldplaykoortjes. Toch slaagt hij erin om ook nu nog relevant te zijn, zo blijkt uit de frisse, maar wat lang aanslepende collaboratie met de french touch van Air. Ook hier duikt Daft Punk als referentie op.
Jarre is op zijn best als hij het tempo stevig opdrijft, zoals tijdens Immortals (met Fuck Bottons) of het tweedelige Automatic (met Vince “Depeche Mode” Clarke) waarin symfonische dreiging gekoppeld wordt aan een boeddhistische zenethiek. Hieruit valt af te leiden dat Jarre onbevreesd is om verschillende werelden met elkaar te mengen.
Af en toe slaat Jarre helaas ook de bal mis: wat de dertien-in-een-dozijnpastichepop van If (met Little Boots) op het album doet, is ons een raadsel. En ook de gastbijdrage van Pete Townshend op Travelator (Part 2), een elektrorockopera zowaar, valt niet meteen op.
Leuk om te horen is dat Jarre een mooi uitgebalanceerd evenwicht gevonden heeft tussen eigen werk en de sound van de gastartiest. Dat valt onder meer te horen op Suns Have Gone dat ook op een regulier Moby-album niet had misstaan.
En dan duikt er een killertrack op in de gedaante van Conquistador (met Gesaffelstein). Het nummer doet de luisteraar meteen in een obscure dansclub belanden. Zonder twijfel één van de beste tracks op dit album. Hetzelfde gaat ook op voor Zero Gravity, de samenwerking met Tangerine Dream, die door het heengaan van Edgar Froese een wat ongemakkelijke feel meekreeg. Ook Rely On Me met Laurie Anderson klinkt erg aardig, al ligt de connectie met Madonna ten tijde van ‘Erotica’ wat voor de hand.
We hadden grote verwachtingen van de samenwerking met 3D (Massive Attack), maar het echte vuurwerk blijft helaas wat uit. Niet dat Watching You een slecht nummer is, maar wie hen kent, weet gewoon dat ze hier ondermaats presteren.
En dan resteren er nog twee tracks, te weten: A Question Of Blood met soundtrackartiest John Carpenter, dat wat als een flauwe herhalingsoefening klinkt, en The Train And The River met Lang Lang, die zijn fluwelen pianotoetsen leent. Zodoende krijgen we toch nog een fraai einde van dit toch wel bijzonder album, dat al bij al laat horen dat Jean-Michel Jarre nog steeds nieuwe muzikale horizonten opzoekt.