Jethro Tull - RökFlöte

InsideOut Music

RökFlöte

Het comebackalbum ‘The Zealot Gene’, dat vorig jaar verscheen, was dus geen toevalstreffer. Ian Anderson werd wakker uit zijn winterslaap om studioplak nummer drieëntwintig bij elkaar te kleien. Dat beviel hem dermate dat vierentwintig snel in de steigers stond. Daar gaan we het dus over hebben, over ‘RökFlöte’. Dat Tull met het vertrek van Martin Barre één van de essentiële pijlers kwijt is, daar gaan we het niét over hebben.

 

Het laatste woord over godsdienst is door Anderson nog niet gezegd. Dus is ‘RökFlöte’ de tweelingzus van ‘The Zealot Gene’, althans in lyrische zin. De Noordse mythologie is terug van nooit weggeweest, want daarover ging het ook al op klassiek geworden elpees als ‘Minstrel In The Gallery’, ‘Stormwatch’ en ‘The Broadsword And The Beast’. Dat was veertig jaar geleden, en de wereld staat sindsdien niet stil, maar Jethro Tull is er de groep niet naar om de moderne kaart te trekken. Bovendien zijn Andersons reflecties over mens en samenleving tijdloos. 

De teksten zijn niet de reden om deze plaat niet te maken. Maar van de twaalf songs steekt er niet één boven de vijfminutengrens uit. Dus heeft men muzikaal nog wel iets te vertellen? Ja! Je had de twee lange stukken op ‘Thick As A Brick’, maar was dat niet eerder als een parodie bedoeld? Kijk, Tull is altijd een progressieve band geweest die op zoek ging naar de efficiëntste manier om haar zeggingskracht voor het voetlicht te brengen. Als een nummer slechts drie minuten nodig had, duurde het ook niet langer.   

Criticasters zullen beweren dat Tull vandaag een parodie van zichzelf geworden is, maar de integriteit van ‘RökFlöte’ is boven elke twijfel verheven. Dat betekent nog niet dat dit een foutloos album is. De stem van Anderson is er vergeleken met ‘The Zealot Gene’ nog op achteruitgegaan. Je kunt het haast geen zingen meer noemen, eerder is het een soort parlando of verhalende stijl met weinig intonatie. De band speelt elegant en vlekkeloos, maar mist urgentie op enkele momenten met gitarist Joe Parrish-James na. Alsof de productie één en ander moest uitvlakken zodat Andersons stem standhield tegenover de band?

Waarom wij Tull nummer vierentwintig dan toch in onze platenkast willen? Omdat dit album weer aangenaam herkenbaar is, niet in het minst het fluitspel. Omdat dit samen met ‘The Zealot Gene’ een soort religieuze diptiek vormt, waarin ‘TZG’ de folkzijde belichaamt terwijl ‘RökFlöte’ duidelijk rockgeoriënteerd is. Omdat een vijfenzeventigjarige Schot op zoek gaat naar de Scandinavische roots (Andersson of Andersen). En omdat deze loyale fan zijn oude vlam nooit verloochent.

6 mei 2023
Christoph Lintermans