Kasabian - 48:13
Columbia Records
Als u op een dood moment ooit het woord ‘stadionrockband’ opzoekt is de kans groot dat u op de Britse rockformatie Kasabian stuit. Drie jaar na ‘Velociraptor!’ heeft de band een nieuwe plaat klaar, één die minder enthousiasmeert dan al z’n voorgangers, minder vette riffs produceert en geen onsterfelijke anthems door stadionboxen zal doen schallen. De karakteristieke Kasabian-sound is gebleven, de vaten inspiratie lijken dan weer leeg getapt – en dan hebben we het niet enkel over de titel.

Fire, de gruwelijk catchy meebruller op ‘West Ryder Pauper Lunatic Asylum’, daar ontbreekt het aan op ’48:13’, genoemd naar – zoek het vooral niet te ver – de totale speeltijd van de schijf. Kasabian serveert een lauw nakomertje na het kwartet tongbranders dat de britrockers sinds hun debuut in 2004 voortbrachten.
De schelle stem van leadzanger Tom Meighan galmt als vanouds lang uitgesponnen door de microfoon, refreinen klinken dikwijls alsof de man aan de rand van een ravijn staat en alle lucht uit zijn longen moet persen om zijn toehoorders op de bodem te bereiken.
Voeg aan die sound frivole electronica-accenten toe die in die achtergrond vrij spel hebben, prominente synthriedels die uit een eighties discobar ontsproten lijken, strakke baslijnen en zware gitaren die zo nu en dan de kop opsteken om het geheel te kruiden en je hebt het recept van ‘48:13’. Dat klinkt misschien niet slecht, en dat is het ook niet. Alleen vuurt Kasabian geen grote kalibers op het publiek af. ’48:13’ mist die lekkere hits waarmee het arena’s in vuur en vlam zet, en dat is hoogst on-Kasabiaans.
Doomsday bijvoorbeeld, een swingend, uptempo feestliedje waarbij je je door de als een mug neurotisch op en neer zwevende electronicaloopjes bijwijlen in een botsautokraam waant, komt nog het dichtst in de buurt van een gedenkwaardige song. Het bevat een refrein dat gemaakt is om mee te zingen, bezit de beste gitaarsolo op de plaat en de ijle sopraanstemmen op de achtergrond – die ook in explodes opdoemen – lijken zo uit het spookhuis weggelopen. Hoogwaardige kermismuziek, een hoogvlieger op ‘48:13’.
Gitarist en producer Sergio Pizzorno voerde enkele muzikale kunstgrepen door waarvan de ene al wat beter uitvalt dan de andere. De cello-intro van stevie, gevolgd door de perfect invallende drums: een lust voor het oor, zeg maar een geslaagde gimmick. Song met het hoogste Kasabian-gehalte trouwens, met een melodieus refrein dat in de finale in een lus gevangen zit en in die typische, chaotische draaikolk overlapt wordt door strofes.
Anderzijds werd de elektronica-input nog maar eens opgevijzeld tot op het punt dat al die effecten soms de spuigaten uitlopen. Alsof Kasabian wil duidelijk maken dat zij het marktaandeel ‘met elektronica opgesmukte rock’ geclaimd hebben, en dat met alle trots willen uitdragen. De elektrofiele rockers bezondigen zich aan overdrijving, waardoor sommige songs geforceerd overkomen.
Treat bijvoorbeeld tolt rond een zwak refrein en verdrinkt in elektronische foefjes die het lied eigenlijk moesten redden. En is die pathetische dramatiek in explodes echt nodig? En die foeilelijke lightsaber-achtige break? Om nog maar te zwijgen van dat snerpend kerkorgel op het laatst. ‘On and on it goes, ‘til my head explodes’, zeurt Meighan. Je zou voor minder.
Het lome glass is gewoon saai – let op dat semi-rapstukje op het eind, waarmee Kasabian zich aan stoere hiphop waagt. Alsof Scala zich aan Rammstein vergrijpt. Een experiment dat we maar met de mantel der liefde zullen bedekken.
Interlude levitation klinkt dan weer als psychedelisch gewauwel met nu-jazz-invloeden dat je uit een Parijse koffiebar naar hogere oorden moet brengen, waar in de verste verte geen Kasabian te bespeuren valt. Speciallekes.
Ook afsluiter s.p.s is zoutloze, slappe kost – geef ons maar die onweerstaanbare woehoe’s uit Fire. Kasabian is op zijn best in uptempo, krachtige songs met verslavende gitaarmotiefjes en simpele, melodieuze meezingrefreinen. Maar de arrogantie won het van het gezond verstand: je hoeft helemaal niet te bewijzen dat je iets anders kan, Kasabian, blijf gewoon bij je goeie, gouwe ouwe zelf. Willen we dat afspreken?