No Age - Everything In Between
Sub Pop Records
Het is met schaamrood op de wangen dat wij moeten bekennen dat wij ‘Nouns’, het vorige album van No Age in de kast hebben staan en dat die daar slechts één keer uit is geweest. Als we er deze opvolger, ‘Everything In Between’ op naluisteren, wordt het hoog tijd dat we ook die vorige plaat opnieuw een kans geven.

Het staat vast dat bij No Age de emoties niet van het aangezicht kunnen afgelezen worden. Dit duo moet je eerder vergelijken met het soort zeeman dat, het getaande gezicht doorgroefd door weer en wind, weinig zegt, nors voor zich uit zit te staren en vooral met rust gelaten wil worden. Maar wie er dan toch in slaagt hem van nabij te leren kennen, zal tot de vaststelling komen dat zijn hart op de juiste plaats zit. Op ‘Everything In Between’ zitten onder het experiment, de noise en de feedback stuk voor stuk prachtige popsongs verstopt. Popsongs met eveneens een blanke pit, eerlijk als goud en stuk voor stuk betoverend mooi.
Ook voor ons duurde het even voor we de weg naar dat gouden hart hadden ontdekt. Want eenvoudig wordt het je als luisteraar niet gemaakt. En dan lijkt dat aanvankelijk nog mee te vallen. Want Life Prowler en het schitterende Glitter zijn waarschijnlijk de meest toegankelijke songs van het hele album.
In die twee songs zitten nochtans ook de nodige cirkelzagen en ander materieel dat bij u en ons in het tuinhok staat, maar de song stijgt daar nog heel nadrukkelijk bovenuit. Dat ligt heel anders met Fever Dreaming dat No Age op zijn best laat horen: rauw, met gitaren als net gekeelde varkens en opgejaagde zang. Maar onder al die fuzz en tussen al dat geweld schuilt een prachtig lied, dat je blijft achtervolgen.
Eigenlijk staat de plaat gewoon vol met dergelijke ongeslepen diamanten. In Common Heat wordt de akoestische gitaar bovengehaald. Niet dat dat een minder bevreemdend effect heeft. Je voelt dat er een duidelijke afstand moet zijn tussen luisteraar en artiest. Dat blijkt uit de wat emotieloze zang, aangevuld met de in rotswol gehulde gitaren.
In Skinned lijkt het erop of drummer Dean Allen Spunt zijn drumstel net van de trap heeft gekieperd en in Katerpillar wordt de sowieso al moeilijk verstaanbare want ver naar achter gemixte zang helemaal weggelaten, iets wat in Dusted vlotjes wordt overgedaan. Sorts wordt opgebouwd naar een fantastisch hoogtepunt. En zo kunnen we gerust nog doorgaan.
Respect is het minste wat je voor dit meesterwerk kan opbrengen. Maar eigenlijk zijn wij er gewoon door in de ban en vragen wij ons nog steeds af hoe we in godsnaam zo dom hebben kunnen zijn om hun concert eerder deze maand aan ons voorbij te laten gaan. Kan iemand ons dat even komen uitleggen?