Portishead - Third
Island Records
We durven absoluut niet beweren dat er de laatste jaren geen fijne muziek meer gemaakt werd – integendeel! - maar nu we eindelijk ‘Third’, het langverwachte derde album van Portishead, in onze discman mogen schuiven, beseffen we het pas écht: mannen, hebben wij jullie gemist!

Portishead is één van die bands waarvoor halfweg de jaren negentig het label ‘triphop’ werd uitgevonden. De donkere en dreigende draaitafels van Geoff Barrow, de experimentele gitaaraanslagen van Adrian Utley en de tedere maar o zo breekbare stem van Beth Gibbons luidden vanuit de Bristolse underground scene een nieuw alternatief muziektijdperk in. Na een knoert van een writer’s block (10 jaar!) verovert het trio opnieuw zijn verdiende plaats in de muziekwereld: de absolute top.
‘Third’ is een geheel dat van begin tot einde àf is. De eerste seconden van Silence worden ingenomen door een Portugees versje, maar al gauw volgt een beat en dat typische heerlijke sfeertje dat we een vol decennium hebben moeten ontberen. Na vijf minuten stopt de zaligheid abrupt, en de eerste seconden van Hunter verschaffen ons net op tijd een korte adempauze. Rustig is hier echter geen antoniem van opwindend: een wegscheurende motor (of: ronkende kettingzaag? dolgedraaide elektronische tandenborstel?) en een psychedelisch riffje houden het nummer uitermate boeiend.
Terwijl Gibbons’ pure en überzwoele stem – zoals we die o.a. kennen van Only You – ons tijdens de broze elektroballad Nylon Smile veilig doorheen de donkere synths leidt, verlangt ze in The Rip naar witte paarden die haar uit de dagelijkse ellende moeten bevrijden. Ach, op dergelijke prachtige melodieën willen wij voor Gibbons maar al te graag die schimmels ridderlijk berijden en haar meenemen naar een zevende, achtste of eender welke hemel!
Eigenlijk kunnen we over elk nummer op ‘Third’ enkele Dode Zeerollen vol schrijven: stuk voor stuk barsten ze van opwinding en pompen ze een flinke dosis adrenaline per seconde door uw bloed: de dreigende helikopter op Plastic, het ellebogenwerk en Sonic Youth-gitaarriffje van We Carry On, zelfs het Daniel Johnston-achtige buitenbeentje Deep Water kunnen ons na enkele luisterbeurten meer dan bekoren. Geniet vooral van die laatste lieflijke ukeleletonen, want de Apocalyps is nabij…
Vier minuten, vijfenveertig seconden: zolang wordt u letterlijk door elkaar geschud op het daverende Machine Gun. Zelden een eerste luisterbeurt van een song ervaren die ons zo direct bij onze schabbernak greep en eigenlijk de rest van de dag niet meer losliet. Halverwege wordt u door telkens nieuwe, verrassende beats omvergeblazen, maar u blijft vooral omvergeblazen. Eat your heart out, Shaggy: Geoff Barrow is onze absolute Mister Bombastic.
Wie na dit bommetje nog net bij bewustzijn kan blijven, wordt hiervoor rijkelijk beloond: bekomen kan u op de zweverige tonen van het rustig aanvattende maar chaotisch eindigende Small. Vervolgens lokken een langgerekte voicemailbeep en een honky-tonk Alpenkoebel u door de prachtige Magic Doors. Hoewel nummers die een cd mogen afsluiten al te vaak naar de vergetelheid verbannen worden, zal het loodzware refrein van Threads dit gelukkig niet toelaten.