Ryley Walker - Course In Fable

Husky Pants

Course In Fable

Is dit echt al het achtste album van Ryley Walker sinds 2014? Niet helemaal. De helft van die platen waren samen met anderen, maar de man blijft verrassende paden inslaan, ook op het vijfde pure soloalbum.

Zo begint deze plaat als een rockopera. Heel wat anders dus dan hoe we hem leerden kennen. Dat was met ‘Primose Green’, het tweede album, waarop hij zich uitte als begenadigd gitarist die zich spiegelde aan uitgestorven Engelse folkies. We zagen het natuurlijk aankomen. Op ‘Golden Songs That Have Been Sung’ en ‘Deafman Glance’, de twee vorige soloplaten slopen jazz, psychedelica en rock in de sound en live had de in Michigan geboren gitarist-zanger altijd al een voorliefde voor uitgesponnen versies van zijn songs waarin hij lak had aan genres en conventies.

Dat heeft de ondertussen eenendertigjarige Walker nog steeds, maar op één of andere manier vallen op dit album vooral zijn zangkwaliteiten op. Niet dat zijn gitaarspel minder speels en avontuurlijk klinkt dan op vorige platen, maar hij lijkt nu echt zijn sound gevonden te hebben.

Misschien omdat hij werkte met muzikanten die al lang met hem samenwerken: Bill MacKay, Andrew Scott Young en Ryan Jewell. En de plaat werd opgenomen in Chicago, de geboorteplaats van Walker, de plek waar hij thuiskwam en met producer John McEntire van Tortoise, The Sea and Cake en The Red Krayola in alle rust de plaat kon inkleuren in diens Soma Sound Studio.

Daarvoor dook hij in de gekende doos kleurpotloden. Met tinten van folk, folkrock, progrock, jazz en postrock levert dat een kunstwerk op met een heel rijk palet aan kleuren en sferen. Opener Striking Down Your Big Premiere lijkt zo weggelopen uit ‘Tommy’ van The Who, maar het melancholische Rang Dizzy hint dan weer meteen naar de Walker van op ‘Primrose Green’. Het blijft bij die ene keer. Tot de gracieuze afsluiter Shiva With Dustpan langskomt.

Tussendoor neemt Walker allerlei zijpaden. Het bijna acht minuten durende Lenticular Slap kent een lange instrumentale aanloop. Alsof Walker aarzelt om de diepste draai te nemen en maar rond het eiland blijft cirkelen waar hij zijn bootje wil aanmeren. Op dat eilandje speelt de band een jazzy tune waarover Walker dan een vreemde tekst zingt die refereert aan “Mother Mary of Crack” en eindigt in een mantra die je verdwaasd achterlaat.

Gelukkig is er daarna het lome, maar soulvolle Axis Bent om bij te komen. Dichter bij een normale popsong kwam Walker nog nooit. En wat klinkt zijn stem hier warm! Maar Walker zou zichzelf niet zijn, als hij toch iets speciaals doet met de gitaar en de song eindigt toch ook weer in een kakofonie van percussie.

Op Clad With Bunk lijkt hij hetzelfde trucje toe te passen. Ook deze song start ingehouden en is prachtig gezongen, maar in plaats van dezelfde richting uit te gaan, slaan Walker en de begeleidingsband aan het grooven als waren ze Neil Youngs Crazy Horse.

De vreemdste song is Pond Scum Ocean. De griezelig rammelende gitaren lijken wel de ratelende kettingen in een griezelfilm waarin de gitaren en percussie lijken te dansen in plassen bloed. Maar in feite denkt Walker hier terug aan een draaimolen op een pier ergens aan zee en aan gemiste kansen.  

Het zal nog een poosje duren eer we helemaal klaar zijn met deze plaat, want de teksten, maat- en tempowisselingen doen bij tijden ons hoofd tollen. Maar is dat net geen kenmerk van belangrijke albums?

2 april 2021
Marc Alenus