Torgeir Waldemar - Love

Jansen Plateproduksjon

Love

Torgeir Waldemar is een stem als een echo uit de jaren zeventig.

Half de veertig is hij nu, maar als je Torgeir Waldemar hoort, zou je zweren dat hij een tijdgenoot is van Neil Young, Gene Clark en Gram Parsons. Zijn nieuwe plaat komt ook enkel uit op vinyl. Dus het plaatje klopt, ware het niet dat we ondertussen in 2020 leven en niet meer in 1975.

Zoals je kan lezen in de recensie van zijn vorige plaat, het bij tijden stevig bijtende rock-‘n-roll-monster ‘No Offending Borders’, heeft Waldemar er al een heel parcours opzitten en dat wordt ook duidelijk bij het beluisteren van de nieuwste. We horen een band die haar zin doet in een taal die we ondertussen kennen, maar zonder commerciële toegevingen.

Elke plaathelft begint dan wel met één van de twee singles, maar toch bieden deze zeven songs heel wat tegenwerking vooraleer je ze kan doorslikken en verteren. Strikt genomen opent Intro het album, maar dit lieflijke troubadoursdeuntje van de hand van de Noorse pianist Ole-Henrik Moe duurt amper een minuut en lijkt enkel bedoeld om de luisteraar op het verkeerde been te zetten. Dat deed eerder ook de titel van de plaat al, want die mag dan wel ‘Love’ luiden, hij voelt bij tijden aan als een knuffel van Hagrid uit Harry Potter.

Zo voelt Leaf In The Wind, de echte opener, niet. Deze stomende single duurt dan wel dik acht minuten, maar is eigenlijk een voortzetting van de sound die we van Waldemar kenden uit de twee vorige platen. De song voelt aan als een klassieker die je al jaren kent met een vintage klinkend orgeltje en de seventiesfeel in de gitaarsound en mondt uit in EOL, een niet vermeld interludium, ook weer van de hand van Moe.

Het thema van de plaat komt voor het eerst boven in Contagious Smile, een meer ingetogen song met een weemoedige mondharmonica en zalvende achtergrondzang, maar vooral met een heerlijke saxpartij van Bendik Brenne die beter verwarmt dan een blok eikenhout op het haardvuur.

Een volgend interludium, ook al van Ole-Henrik Moe, leidt de volgende echte song in. Weer zijn we vertrokken voor meer dan zeven minuten, maar deze song laat zich niet meteen kennen. De song begint ingetogen met zacht getokkel, maar bouwt langzaam over lichtjes psychedelische klanken op tot een gedempte trompetsolo het middenstuk opfleurt. Daarna volgt een lang uitgesponnen psychrockfinale die uiteindelijk uitmondt in het derde interludium van Moe: Meeting The Indians.

De tweede plaathelft trapt af met Heart Of Gold, een stevige knipoog naar Young inderdaad en niet alleen qua titel, ook de track zelf klinkt alsof de oude meester zelf incarneert in Waldemar. Zeven minuten puur goud voor wie houdt van dit soort tijdloze rock. We kunnen al niet wachten om dit live te horen uitwaaieren in De Roma en op Labadoux.

Een laatste interludium (ook al wordt het net als EOL niet vermeld op de hoes): Iron Horse leidt de laatste track in, een molog van een kwartier, Black Ocean genaamd. En het is hier dat we het gevoel krijgen bijna te stikken. De zang wordt naar de achtergrond verdrongen door rollende drums waardoor bliksemschichten van orgel en gitaar en zelfs dwarsfluit schieten wat maakt dat we ons op een stuurloos schip wanen in het midden van een wilde zee. Indrukwekkend en beangstigend tegelijk. De plaat dankt de titel onrechtstreeks aan Love & Mercy van Brian Wilson en hier steekt diens waanzin de kop op, maar de liefde overwint, al is het maar de laatste veertig seconden.

Het mag duidelijk zijn. Wie liefde voelt voor muziek, zal ook liefde overhebben voor ‘Love’ van Torgeir Waldemar.

16 februari 2020
Marc Alenus