Mugwump - Ons in een vakje stoppen zal niet lukken

Een mens moet soms wat overhebben voor een interview: een lekke band op weg naar het gesprek bijvoorbeeld. Wanneer we elkaar uiteindelijk treffen in KANAL in Brussel, kan het contrast niet groter zijn: hij relaxt en cool, wij bezweet en gestresseerd. Maar ook Mugwump heeft zijn deel van de stress gehad. ‘Drape’ had normaal gezien al in januari uit moeten komen, maar zag door productieproblemen pas in mei het licht. Wat we nog allemaal moeten weten over de plaat, vertelt Geoffroy Dewandeler ons zelf.

Ons in een vakje stoppen zal niet lukken

Eerste en logische vraag: waar komt de naam Mugwump vandaan?
Dewandeler:
Mugwump is een soort alien, een personage uit ‘Naked Lunch’ van William Burroughs. Ik ben echt fan van David Cronenberg, de regisseur die ‘Naked Lunch’ verfilmde. Toen ik een naam nodig had voor een plaat die uitkwam op N.E.W.S (Mudcleaner nvdr), zat ik op het strand net de biografie van Cronenberg te lezen.

De naam past ook bij de muziek, want Mugwump is een creatuur in een door narcotica opgewekte droom van het hoofdpersonage William Lee. In de Amerikaanse politiek is het een scheldwoord voor een Republikein die voor de Democraten heeft gestemd. Iemand die zijn eigen zin doet, dus, net als ik. Voor mij staat het voor onafhankelijkheid.

‘Drape’ is je tweede album als Mugwump, maar jij draait al heel lang mee als producer en dj. Waarom ben je uiteindelijk een band begonnen?
Het is een lang proces geweest dat eigenlijk niet gepland was. Elke stap in mijn carrière bood weer nieuwe mogelijkheden en ik nam die elke keer aan. Ik ben twintig jaar dj geweest en vandaar zette ik de stap naar productie voor anderen. Ik heb zeventien maxi’s gemaakt voor heel goede labels. Toen vroeg Kompakt mij om een album te maken. Ik was uitgekeken op dance en techno en ik keerde terug naar de muzikale liefdes uit mijn jeugd: new wave en indierock. Ik pikte die op via het toen nog jonge Studio Brussel en Génération 80 op de RTBF. Mijn ouders hadden destijds een café in Brussel en daar hoorde ik heel veel goede muziek. Ik kon uren doorbrengen in de platenzaken in het centrum van Brussel.

Uiteindelijk werd de plaat een mix van alle genres die belangrijk waren in mijn leven. Toen moesten we die plaat live gaan spelen om ze te promoten, maar er deden zoveel gasten op mee. Ik had geen zin om alles op band te zetten en te doen alsof. En zo ben ik uiteindelijk een groep gaan vormen.

Heel wat muzikanten kende ik al uit mijn schooltijd. Destijds speelden wij covers, ondermeer van The Smiths. Ik zong, maar het klonk afschuwelijk. Voor mijn plaat heb ik een van hen uitgenodigd: Raphael Absolonne van Spookhuisje. Wij werkten vroeger al samen bij Crammed Discs en hij frequenteerde ook The Food Club in Leuven. Ik wist dat hij kon zingen. Maar uiteindelijk was die format niet houdbaar en moest ik de band uitbreiden.

Dat was dus allemaal voor de eerste plaat. Wie zijn de muzikanten voor de tweede?
Twee ervan zaten al in de liveband voor ‘Unspell’. Gitarist Stephane Fedele begon dan bas te spelen en deed dat zo goed dat ik hem als bassist wilde. Programmeur Diego Cortez Salas (DC Salas) was er ook al bij. Raphael speelde gitaar, maar onze drukke schema's waren onverzoenbaar. Hij is een enorm goede muzikant, maar hij kwam nooit opdagen op repetities. Zelfs de showcase op Eurosonic kon hem niet warm maken. Thomas Stadnicki vervangt hem en Lukas Melville, die met Thomas in Boda Boda speelde, drumt.

Op de tweede plaat overheersen de invloeden uit de donkere jaren tachtig. Was dat de bedoeling?
We hebben samen heel veel naar muziek geluisterd. Thomas, die ook geluidstechnicus is, begreep meteen waar ik naartoe wilde. We speelden eerst een cover van een vroege jaren 80 electrotrack en schreven daar een tekst op. Dat werd At The Front, een track die ook al op onze ‘Metempsycho’-ep stond. Die gitaarsound! Ik wist meteen: dat wil ik!

In zes weken tijd waren de demo’s voor alle songs klaar. Het was echt het werk van de hele band. We werkten in een studio in La Glacière, een oude winkelgalerij in Sint-Gillis waar ook La Muerte, Thot, Boda Boda en vele andere bands opnemen.


 

Ik kan me perfect voorstellen dat daar een song als No Trepidation ontstaan is. Wat een explosieve track! Het is wel verrassend dat de andere nummers een pak rustiger klinken.
Ik ben niet in een vakje te stoppen, nietwaar? Mijn naam is dan ook Dewandeler, “de wandelaar” (lacht uitbundig).

Jij bent een echte Brusselaar. Inspireert de stad jou?
Ja, natuurlijk! Al sinds de jaren tachtig heeft Brussel een bruisende scène met Crammed, Les Disques du Crépuscule, The Factory, Plan K en noem maar op. Ik was eigenlijk te jong om daar echt deel van uit te maken, maar ik nam alles in mij op. De tv en radio waren nog niet zo geformatteerd. Alles kwam meer aan bod. Ik zag The Virgin Prunes op de nationale tv, naast Minimal Compact en Echo And The Bunnymen. Wanneer ik met mijn moeder in de Vlaanderenstraat naar de platenwinkel ging, snuisterde ik door al die platen. Ik kocht en kreeg ook veel. Mijn kamer puilde uit van de singles van allerlei artiesten uit diverse genres. Op het De Brouckèreplein en aan de Beurs mengde ik mij tussen de punks. Dat was echt spannend.

Ik ging al heel jong naar de clubs. De eerste keer moet ik amper veertien jaar geweest zijn. Daar speelden ze muziek van The Cramps en Fad Gadget.

Later werkte ik bij USA Import in Brussel en Antwerpen en vanaf 1991 ben ik als dj begonnen.

Ben je ook lid van de Brusselse muziekscène?
Tegenwoordig zit ik wat meer in de Brusselse scène. Die is erg heavy. De meeste muzikanten vinden er Mugwump een beetje soft, vrees ik. Er zijn heel wat metalbands. De nieuwste stijl is nu psych-metal. Heel goede stuff. Ken je Wolvennest? Dat is een interessante band rond Michel Kirby, een van de nieuwe gasten van La Muerte.

Eerlijk gezegd was ik uitgekeken op de dance- en elektroscène. Daar is de laatste jaren weinig opwindends gebeurd. Het is vooral herhaling van wat vroeger werd gedaan. Het is een beetje saai geworden. Vroeger kwam er elke week wel een historische plaat uit. Ik heb het weten ontploffen en heb de geschiedenis van dat genre weten geschreven worden. Maar dat is nu voorbij.

Je hebt ook je eigen label SUBFIELD. Is dat allemaal te combineren met de band?
Ik werk non-stop, tot ontevredenheid van mijn vrouw (lacht). Op SUBFIELD breng ik mijn eigen muziek uit, maar ik ben ook bezig met muzieksynchronisatie, onlangs nog voor Vuiton. Ik teken geen andere bands, want ik heb nu al zoveel werk dat ik weinig tot niets kan betekenen voor anderen.   

Je hebt een heel bijzondere stem.
Ja, ik krijg plots zelfs goede kritieken over mijn zang, al is het vaak meer parlando. Ik heb geen groot bereik, maar ik heb wel les gekregen van een bariton van de Luikse opera en krijg steeds meer plezier in het zingen. Dankzij de lessen klink ik minder monotoon en kan ik meer reliëf in mijn stem leggen. Ach, Lou Reed en Bob Dylan zijn ook geen goede zangers.

Mijn stem past perfect bij de muziek. De eerste keer zingen was voor mij echt een kwelling, maar nu doe ik stemoefeningen voor ik op moet en drink een pintje om wat los te komen. Dan lukt het wel. In een show moet het er ook meteen boenk op zijn. Als dj kan je rustig opbouwen, maar een liveshow moet het publiek meteen vasthebben.

We speelden onlangs in Londen dankzij de manager van Heavenly Recordings die er een pub heeft. Het publiek ging uit zijn dak. Dat betekende heel wat voor mij, want het is niet evident om als Franstalige in het Engels te zingen. Ook hier heb ik aan gewerkt en blijkbaar is mijn uitspraak acceptabel. Ik ben dan ook geen Waal, hé. Ik ben een Brusselaar (lacht).

Tussen de eerste en de tweede plaat zitten er al heel wat verschillen qua genres. Jij houdt blijkbaar van verrassingen. Weet je al waar je met een eventuele derde naartoe wilt?
Ik doe alles stap voor stap. De eerste was een studioplaat, de tweede was echt een plaat die live ontstond met de band, maar wat genre betreft zie ik niet echt een verschil. Ik mix voortdurend verschillende genres en zal dat ook blijven doen. Muzikaal ben ik erg open-minded. Misschien zoeken journalisten en radiomensen een vakje waar ze mij in kunnen stoppen, maar dat zal niet lukken. Ik heb lak aan formattering. De tweede plaat klinkt wel veel beter dan de eerste.

Ik wil nu vooral veel live gaan spelen, zoals op festivals. Daarna zien we wel. We spelen nog in de Kinky Star, in deSingel, op Dour en zelfs in Berlijn. Dat wordt echt vet, want de band staat scherp. Vooral onze drummer is een beest. Hij is zo goed, dat die van Thot hem ook al ingepikt hebben (lacht).

We zijn misschien nog geen vaste waarde, maar we krijgen langs alle kanten goede feedback. Blijkbaar maken we muziek die past bij deze tijd. Angst ("trepidation") is overal, maar ik wil me daartegen verzetten. Dat doe ik ook door te laten zien dat ik mij niet in een vakje laat stoppen. Ik ben een vrijbuiter.

4 juni 2018
Marc Alenus