Dranouter 2017 - Zangersdag

Festivalweide Dranouter, 4 augustus 2017 - 6 augustus 2017

Dag drie van Dranouter was een dag zonder grote vedetten of hippe idolen, maar werd de dag van de goede zang. Alle acts die we vandaag zagen, op Tamikrest na, blonken uit in het gebruik van het veelzijdigste instrument dat de mens ooit ter beschikking had: de stem.

Dranouter 2017 - Zangersdag

Dit jaar nog niet in de Voute geweest, de tent waar vooral talent van eigen bodem staat. Niet uit onwil, maar het paste gewoon niet in ons traject. Tot nu dus, het moment waarop Strograss zijn mix van bluegrass, country, folk en pop bracht.

En het werd een fijn weerzien met de band die hier twee jaar geleden ook stond, maar ondertussen een tweede plaat uit heeft, vol met liedjes geïnspireerd door heel wat bands die hier op Dranouter ooit speelden. De gebroeders Wannyn zijn hier dat ook zowat opgegroeid.

Op het eerste gehoor brengt dit vijftal mooi gezongen, authentieke rootsmuziek uit al lang afgebroken saloons, maar de teksten verraden hen: sociale media, de midlifecrisis, migratie en andere actuele thema’s passeren de revue. Goede folk voor goed volk, laat het ons zo samenvatten.

Dranouter heeft blijkbaar een goudader blootgelegd in Canada. Na Le Vent Du Nord en Les Frères Lemay vorig jaar en La Bottine Souriante in een verder verleden, mocht nu Les Poules à Colin (een naam gebaseerd op een song van La Botinne) de Club betoveren.

De vier meisjes en Colin komen net als voornoemde bands uit Quebec en brengen traditionele songs in hun aparte Frans/Quebecse accent en doen dat met veel energie en perfecte harmonie. Af en toe werd er gepast een versnelling lager geschakeld en de kaart van de ontroering getrokken zoals met het bloedmooie Chantons Pour Passer Le Temps.

Maar er mocht dus ook gedanst worden en dat gebeurde ook, al had Colin zijn banjo gebroken. Hij mocht er eentje lenen van Estbel, maar het had nogal wat voeten in de Heuvellandse klei eer hij daar een noot uit kreeg. En zo kregen we die pas op het eind van de set te horen in Tyler Hotel en het bisnummer dat eigenlijk al na Les Trois Capitaines had moeten komen, een nummer over het levend begraven van een meisje. Ja, die folkies… ze houden van een morbide randje af en toe.

Tot hun noemenswaardige wapenfeiten behoorde zeker ook de Daniel Lanois-cover The Collection of Marie Claire en het stomende Breakfast at the Méthé’s. Frisse band deze, niet zo spectaculair als Le Vent du Nord, maar we zien deze vijf, die al heel hun leven bevriend zijn en nog steeds in dezelfde straat wonen, graag nog een keer terug.

Geen publiekstrekkers vandaag van het kaliber van Doe Maar en Bazart en dus beduidend minder volk op de wei en dat leidde soms tot vreemde taferelen. Bij Tamikrest bijvoorbeeld, nochtans op het hoofdpodium, stond er amper volk en dus was er ook weinig animo.

Dat gevoel werd nog versterkt door de nummers uit hun laatste plaat ‘Kidal’ die, waarin, zoals collega (pdc) schreef, de groep gelatener klinkt dan ooit. De band deed ook geen enkele moeite om haar boodschap over te brengen en wij weten niet hoe uw Tamashek is, maar het onze is te slecht om iets van de teksten te begrijpen.

Het vijftal stond ook zo statisch op het podium dat je verwachte dat, als je weg zou gaan, ze uren later nog steeds niet verroerd zouden hebben. Niet dus. Wij gingen niet weg en stilaan kwam er beweging in de zaak. Volume en tempo gingen alsmaar crescendo, de vlam sloeg in de pan en de eerste dansers meldden zich. Helaas… pas bij afsluiter Djanegh Etoumast.

Tijd voor de echte zangers met een hoofdletter “Z” dan. Met als eerste Daniel Norgren, de singer-songwriter uit Zweden die met zijn stem ijsbergen kan smelten. En dat deed de man ook meteen met Everything You Know Melts Away Like Snow, zichzelf begeleidend op accordeon en met enkel wat subtiele pianotoetsen. Een gewaagde opener, want Norgren toonde zich naakt als een kind in zijn onderbroekje bij het medisch onderzoek op school, maar dan voor een festivalpubliek.

Maar wat Raymond niet lukte, daar slaagde Norgren wel in. Tja, die stem gaat gewoon door merg en been en dus ging de Zweed gewoon verder met intieme nummers, daarbij enkel wisselend van instrument tot het trio zich kon vinden in de combinatie met gitaar en staande bas.

In deze constellatie kregen we de meeste songs vanaf het lang uitgesponnen, bluesy Moonshine Got Me, dat op de plaat al bijna negen minuten lang is, maar hier nog gerekt werd en doorspekt met verschillende gitaarsolo’s; tot groot plezier van de aanwezigen trouwens. Maar na twee bluesrockers vond Norgren het alweer welletjes en riep hij opnieuw dat gevoel van isolement op met Why May I Not Go Out And Climb The Trees, Black Vultures en het trieste, maar tegelijk troostende Are We Running Out Of Love?

Het antwoord zou later op de avond komen van Gregory Porter, maar wij mochten nog eens inwendig walsen op People Are Good en uit de bol gaan op het korte, maar snedige orgelpunt Whatever Turns You On. Een uurtje Norgren was eigenlijk veel te kort (geen I Waited For You bijvoorbeeld). Dat de tent steeds voller liep naarmate de show vorderde, zei genoeg.

Vier hoeden, een pet en… natuurlijk die muts. Dat was het eerste wat opviel toen Gregory Porter en zijn band het podium innamen. Je kan er niet naast kijken, natuurlijk, maar het moet voor de man die een huidoperatie moest ondergaan en sindsdien nooit meer zonder gezien werd.

Gelukkig heeft Porter in zijn strottenhoofd een fantastisch stemgeluid verstopt. Het soulvolle Holding On mocht dat stemgeluid opwarmen en al snel vond Porter zijn kracht en schakelde hij vlot over naar het meer jazzy On My Way To Harlem, dat gekruid werd met een fantastische pianosolo en een streepje What’s Going On? Van Marvin Gaye. Verderop zou Porter - en dan vooral zijn bassist - er een sport van maken om andere nummers binnen te laten sluipen, ook niet jazz-standards zoals Another One Bites The Dust en Smoke On The Water. Het publiek juichte bij elke herkenning.

Maar Porter kwam niet alleen om zijn publiek te plezieren. De boodschap der liefde moest ook uitgedragen worden. Zo pinkte hij net geen traan weg voor de eenzamen in Take Me To The Alley en bezwoer hij de tent aan het einde: “There ain’t no love be dying here tonight!”

Wij hielden vooral van Porter op de meer swingende momenten. Die werden met losse hand doorheen de set gestrooid en afgewisseld met meer intieme momenten, wat de vaart er wel uithaalde, maar wat een heerlijke uitvoering van Don’t Loose Your Steam dat peper in zijn gat kreeg van een gierend orgeltje en een stuwende sax. En natuurlijk was ook Liquid Spirit een hoogtepunt. “Hey lady, you’re clapping of beat, but at least you’ve got the spirit”, lachte een vrolijke Porter een enthousiaste fan zonder ritmegevoel toe.

En ook bij de cover van Papa Was A Rolling Stone, dat naadloos overging in Musical Genocide kregen Porter en de zijnen veel bijval van de overigens maar half gevulde tent. Mager voor een headliner van dit niveau, maar wie er wel was, genoot en werd aan het einde ook ontroerd door Water Under Bridges.

Even leek het er op dat Porter het licht zou uitdoen met Free waarin hij zijn bandleden nog eens één na één liet schitteren, maar toen alleen drummer Emanuel Harold nog overbleef en zijn solo afrondde, kwamen Porter en de zijnen nog eens terug voor No Love Dying. De volle maan haalde er zowaar een doorschijnende wolkenzakdoek voor tevoorschijn. Of ze later haar feestneus opzette bij De Dolfijntjes? Geen idee, toen reden wij alweer huiswaarts met in onze agenda 3, 4 en 5 augustus 2018 omcirkeld.

7 augustus 2017
Marc Alenus