Dranouter 2018 - Uitgekotst door een monster van zwetende lijven

Festivalweide Dranouter, 2 augustus 2018 - 4 augustus 2018

Dranouter 2018 - Uitgekotst door een monster van zwetende lijven

Is het de muziek? Is het de sfeer? Is het dankzij het landschap? Iets trekt ons elk jaar weer naar Dranouter. Dit jaar door omstandigheden een dagje te laat, dus doken we maar wat dieper en langer in de feestelijkheden.

En oh ja, ze lopen, strompelen en hangen (afhankelijk van het uur van de dag) hier elk jaar in troepjes rond: de mannen (vooral zij) die Festival Dranouter zien als het perfecte alibi om proefondervindelijk vast te stellen hoeveel alcohol een lever kan verwerken, al dan niet opgezweept door wat hoempapamuziek vanop een tijdelijk caféterras, maar je hebt hier nog veel meer mensen die komen om te genieten van de muziek.

En nogal wat van die laatsten vonden om half vier in de namiddag de weg naar het kerkje van Dranouter. Koster van dienst op dat vroege uur was David Poltrock. Die had niet zijn (geprepareerde) vleugel mee en moest het doen met een buffetpianootje onder de vingers. Pasten wel in zijn kofferbak: zijn laptop en loopmachine.

“Doe je ogen maar toe en wees niet bang, ik ben bij jullie,” zei Poltrock waarna hij de muisstille kerk meenam op een wonderlijke trip op zijn Narrenschiff. We voeren langs zacht kabbelende beekjes en vreemd kronkelende stromen, al werden de heftigste stukken, die uit het laatste deel van het drieluik ‘Mutes- Moods – Machines’, noodgedwongen achterwege gelaten. Uiteindelijk werden we afgezet in Bromley en dat bleek toch wel midden in Dranouter te liggen zeker! De mooiste reizen maak je in je hoofd, zo bleek nog maar eens.

De Voute was tot vorig jaar de plek waar het betere Nederlandstalige lied een podium kreeg. Ook vandaag nog, kon je daar bijvoorbeeld naar Broeder Dieleman die dit najaar zijn tweede album ‘Komma’ uitbrengt. Dat wordt iets heel speciaals, maar zijn show paste helaas niet in ons schema. Die van Hannelore Bedert wel.

De Deerlijkse, die al voor de achtste keer op het festival stond, sprak en zong dit jaar openlijk over haar mentale gezondheid. Daarmee oogstte ze applaus en kippenvel. Zo eerlijk en open als Alles Gaat Goed vind je ze dan ook zelden en dan was er ook nog de prima band met Thomas Vanelslander, Maarten Flamand en Esther Lybeert, die de etiketten “chanson” en “kleinkunst” vakkundig van de songs af weekten.

Het in het West-Vlaams gezongen Au Revoir werd, net als “wraaklied” Vocabulaire vooral gesmaakt door haar streekgenoten en dus minder door ons. Maar nummers als Ademruimte, Altijd Nooit Meer en Vanaf Nu Doe Ik Alles Wat Ik Wil horen voor altijd thuis in de Lage Landen Lijst van Radio 1. Met andere woorden: wij zijn gek op Bedert als ze subtiliteit en kwetsbaarheid inbouwt zoals ook in Afspraak (voor Catherine), maar ja, deze meid genoot van het thuisvoordeel en wou de festivalpret duidelijk niet al te lang drukken. En zowel wij als zij genoten, dus waar hebben we het dan nog over?

Minder persoonlijk lijken de nummers van Eriksson Delcroix, maar dat is slechts schijn. ‘Magic Marker Love’, de plaat die het duo maakte samen met het Sun Sun Sun Orchestra van Tim Vandenbergh is hyperpersoonlijk. Alleen trekt Bjorn Eriksson vaak een scherm van metaforen en enkel voor ingewijden te begrijpen verwijzingen op.

Ook op het podium is Eriksson soms wat stuurs: “Sommige mensen vinden het belangrijk dat iets echt gebeurd is. Mijn schoonmoeder kijkt bijvoorbeeld alleen naar films die echt gebeurd zijn,” zei hij over Joey, maar eigenlijk geldt dat dus voor veel van zijn songs.

Dat die songs, ook vandaag weer, zo doorleefd klinken en dat de emotionele strijkers van Sun Sun Sun er zo goed bij passen, is echt geen toeval. Maar Eriksson is een kunstenaar die met de jaren zijn eigen universum uitbouwde en daarin verdwaalt de gemiddelde mens al snel.

Eriksson creëerde ook zijn eigen genre: een heel moderne vorm van country en bluegrass. En daarin passen ook covers. Die kregen we vooral aan het eind met Banks Of The Ohio van Bill Monroe, Lost On The River van Hank Williams en If I Were A Carpenter van Tim Hardin. Mooi orgelpunt van een zeer smaakvolle show.

Hoog tijd om ook eens poolshoogte te nemen aan het hoofdpodium in De Kayam. Daar mocht Absynthe Minded een thuismatch spelen. Bert Ostyn nam zich voor om volop van het moment te genieten, zo verklaarde hij voor A Bright Hour en een fijn uur werd het ook.

De band stond met veel plezier en aandacht voor elkaar te spelen en Ostyn en de zijnen kregen de handen dan ook vlot op elkaar met hun mix van oud en nieuw materiaal, waarin de hoogtepunten gul werden rondgestrooid. Recente single Mr. Doom mocht openen en ook Surrender en End Of The Line zaten vooraan in de set. My Heroics, Part One zat dan weer netjes in het midden en uiteraard ontbrak ook Envoi niet. Maar het was uiteindelijk The Execution dat de tent het nekschot gaf.

En dan was het tijd om te zien of er ook Vlaams-Brabanders de weg naar Heuvelland gevonden hadden. Sanne Putseys aka Selah Sue alvast wel en ze had een knoppendraaier en een cellist mee.

Sinds de geboorte van haar zoontje en haar zelfgekozen sabbatjaar, klinkt de Leuvense chiller en volwassener dan ooit. Ze klom meer op de “melancholic train” dan op de soul train en dat was bewust. Op zoek naar meer uitdaging (want “zingen op een podium is toch niet zo moeilijk”) en een eerlijker geluid, schreef ze, vol verse inspiratie nieuwe songs en brak ze de oude af om ze dan van de grond weer op te bouwen.

Het resultaat was een gevoelige en toch intense set waarbij de grote tent aan Putseys’ lippen hing, stil luisterend wanneer het moest en gepast meezingend wanneer het kon. Alleen met de onwaarschijnlijke cover van Que Sera Sera (gemaakt op vraag van jazzbassist Marcus Miller waarmee ze op 5 december in La Madeleine staat en op wiens plaat ‘Laid Back’ ze te horen zal zijn) had het tentkoor moeite om de soulvolle capriolen van Putseys te volgen.

Een fantastische, nieuwe versie van This World rondde de set af, maar Putseys moest nog een keer het podium op om te eindigen waarmee het destijds allemaal begon: Raggamuffin.

Daarna was het voor de grote massa, vaak van heel hun kroost vergezelde, festivalgangers welletjes. Alleen de echte feestvierders bleven nog hangen. Afsluiter van de dag was immers de gypsy punk band uit Lower East Manhattan: Gogol Bordello.

Eugene Hütz en de zijnen zweepten, zoals te verwachten viel, de boel op met hun door dub- en balkaninvloeden doorspekte punk rock. Het was ondertussen al wat graden koeler en dat kwam de inzet zeker ten goede, al verdenken we dit zootje ongeregeld er van altijd wel tot het uiterste te gaan. Hütz, trok woest aan zijn microfoonkabel toen die vast kwam te zitten op een van zijn vele zwerftochten over het podium, gooide met de standaard, doopte de eerste rijen onder de rode wijn en toen een roadie snel de monitor terug rechtzette die hij omgetrapt had, trapte hij gewoon de tweede omver.

Welke songs deze boekaniers van het podium speelden, zijn we al lang vergeten, maar we werden fijngemorzeld, opgepeuzeld door een zeemonster van zwetende lijven en weer uitgekotst. Aan de blauwe plekken te zien en onze rauwe keel te voelen, moet het wel de moeite geweest zijn.

5 augustus 2018
Marc Alenus