Pukkelpop 2010 - Het lage volkslied, de nationaal en twee dj's te veel

Festivalterreinen Kiewit, Hasselt, 25 augustus 2010

Vijfentwintig jaar Pukkelpop moest een memorabele editie worden. En hoewel er steeds enkele donkere schaduwen over deze vijfentwintigste verjaardag zullen blijven hangen, kan worden gesteld dat dat objectief bereikt werd, dat het aantal goede tot excellente concerten die paar sissers deed vergeten. Hoe wij Pukkelpop 2010 beleefden kon u al live op Twitter volgen. Verdere tekst en uitleg vindt u hieronder.

Pukkelpop 2010 - Het lage volkslied, de nationaal en twee dj's te veel



“Good morning, Pukkelpop. We just played our earliest show ever to one of the best crowds ever! You guys rock.”, laten de heren van Cymbals Eat Guitars weten even na hun verschroeiende wake-up call in de Club. Wij hadden u al gewaarschuwd, dit kwartet uit New York weet hoe een intense rocksong moet klinken. In geen tijd joegen de Amerikanen hun debuutplaat ‘Why There Are Mountains’ door de versterkers. Bevlogen perste frontman Joseph D'Agostino de ene riff na de andere uit zijn gitaar, terwijl ook de rest van de band zich naarstig in het zweet werkte om de geluidsbrij op ingenieuze wijze om te toveren tot prachtige lofi poprock ergens tussen Pavement en The Posies.

“Bedankt om naar onze eerste Belgische show te komen.”, liet D’Agostino zich nog ontvallen. Wij vergeven de man het tijdelijke geheugenverlies graag want dit optreden was stukken beter dan hetgeen de band presteerde eind vorig jaar in Trix. Bank vooruit, kus van Chokri en volgend jaar in de Marquee?

Onder een blakende zon mocht OK Go het hoofdpodium opstarten voor de laatste dag van deze Pukkelpopeditie. Dat ze daarvoor voornamelijk uit hun van de fantastische videoclips bekende hitjes puurden, was dan ook eerder verwacht. A Million Ways kwam zelfs twee keer aan bod, toen frontman Damian Kulash opmerkte dat enkele jongens en meisjes de hele choreografie uit de grijs gedraaide YouTubevideo naspeelden. Prompt werden ze op het podium uitgenodigd om dat ook even voor de paar duizend vroege vogels te demonstreren, hetgeen ze trouwens (vooral de jongens dan) bijna foutloos deden. Maar verder was dit een eerder ongevaarlijk tussendoortje, net voldoende om de slaap uit je ogen te wrijven.

In de Club haalden The Bookhouse Boys wel de zware kanonnen boven. Met surfgitaren en een eenzame mariachitrompet, die helaas te vaak verloren ging in de mix, maaide dit vervaarlijke gezelschap wild om zich heen. Zangeres Catherine Turner had wat weg van Morticia A. Addams van de gelijknamige familie. En dat bleek niet alleen schijn te zijn, want ook deze jongedame sloeg haar nagels meer dan eens uit.

De grafgitaren ondersteunden haar en zanger-gitarist Paul Van Oestren alsof de apocalyps al aan de deur stond. Bassist William Emms leek verstoten uit een Amishfamilie, maar zorgde wel voor een ontzagwekkende basis voor de spaghettisurf van deze bende. Dit was duidelijk eerlijk, zuur verdiend zweet dat van het podium stroomde, in hoeveelheden die recht evenredig waren met de geïnvesteerde energie.

Misschien heeft Ash geen grensverleggende muziek gemaakt. En misschien is Tim Wheeler inderdaad niet de beste zanger. Maar hij verstaat wel degelijk de edele kunst van het liedjes schrijven. Shining Light, Walking Barefoot, Burn Baby Burn, Kung Fu, ze horen thuis in elke collectie popsongs die naam waardig. En bovendien werd er meer dan secuur gespeeld zodat de tamme massa uiteindelijk toch nog uit zijn middaglethargie werd gehaald. Het ongebreidelde enthousiasme dat Wheeler aan de dag legde had daar ongetwijfeld ook mee te maken. Op dit ogenblik doet de band een recordpoging door in één jaar 26 (‘A-Z’) singles uit te brengen en ook van die collectie kwamen er enkele aan bod. Doe ons maar Ash in een donker, vol gepakt zaaltje, maar in afwachting kunnen wij hier wel even mee verder.

Misschien zijn wij niet de geknipte personen om Nosaj Thing te beoordelen, maar hoewel het indrukwekkend was hoe de jongeman zijn eigen tracks opsplitste en terug samenstelde, was het moeilijk om de aandacht er voortdurend bij te houden. Ideaal om in een open wei lekker bij weg te dromen, maar niet echt geschikt voor een oververhitte tent.

Ook Surfer Blood kreeg ons niet warm (figuurlijk dan) voor hun indiepop met weerhaakjes. Het was mooi, dat wel, maar de opwinding bleef achterwege. Misschien maken drie dagen van onophoudelijk muziek beluisteren van daddy wel gewoon een dull boy.

Voor Caribou waren we wel bereid om het nodige zweet te laten. En dat bleek ook volkomen terecht, want Dan Snaith en zijn groep hebben met ‘Swim’ eindelijk de erkenning gekregen die ze al lang verdienden. De percussie is nog steeds prominent aanwezig in hun muziek en ook het experiment wordt niet geschuwd. Gitaren die door synthesizers worden gejaagd, bassen die je oren doen tintelen, het was er allemaal. Zelfs de blokfluit werd uit de vergetelheid gehaald. Caribou aan het werk zien is een ervaring op zich. En die ervaring was in dit geval bijzonder verrijkend.

Eindelijk The Low Anthem. Bij hun vorige Belgische doortocht waren wij ons niet eens bewust van hun bestaan, maar toen ‘Oh My God, Charlie Darwin’ toch in onze cd-speler belandde, waren wij definitief verkocht. Steeds verkassend tussen klassieke folkinstrumenten als viool, pomporgel, zingende zaag en klarinet, kon het ons niet eens schelen dat de beats van de danstempels de Marquee binnenwaaiden. Of ze het nu elk achter hun eigen microfoon dan wel met zijn vieren achter dezelfde deden, alle storende omgevingsgeluiden werden eenvoudigweg verdrongen.

Nochtans werd er af en toe ook behoorlijk diep in de vlezige blues gesneden. Met Don’t Let Nobody Turn You Around en de daaropvolgende drie nummers daalde The Low Anthem af in de zompige moerassen van het diepe zuiden van de VS. Maar This God Damn House was daarna als een kusje van mama op de zere knie van haar kind. De tekst mocht dan nog zo pijnlijk zijn, het liedjes was van een zeldzaam gehoorde schoonheid. Het is voor dergelijke momenten dat wij het doen en in dit geval waren dat er meteen meerdere. Eindelijk The Low Anthem, en nu maar wachten op de volgende doortocht.

Terwijl Serj Tankian zijn duivels op schabouwelijke manier mocht ontbinden op de Main Stage, dwalen wij even af naar de Wablief?! waar The Sore Losers uit Hasselt een kleine thuismatch speelden. Het was dan ook drummen geblazen bij de ingang voor de mannen die eerder dit jaar de zilveren plak op Humo’s Rock Rally mochten meenemen. En terecht, zo bleek.

Scherpe gitaarriedels en een handvol gewillige baslijnen vormen de basis voor hun powerpop met de grote ‘P’. Doet dit gezelschap tijdens de single Beyond Repair denken aan Manic Street Preachers in de beginjaren, dan hoorden wij op Pukkelpop ook de invloeden van Black Rebel Motorcycle Club en The Dead Weather doorschemeren. Ons maakte hun overtuigende doortocht op Pukkelpop alvast bijzonder nieuwsgierig naar het debuutalbum dat in het najaar in de rekken zou moeten liggen.

Voor Two Door Cinema Club leek de match al bij voorbaat gewonnen, want op elk akkoord van deze jonge Noord-Ieren werd uitgelaten gereageerd. Hun elektropop is dan ook net wat op dit ogenblik hot is. En de jongens speelden niet eens op zeker. Tussen de songs van de eerder dit jaar verschenen cd, die woord voor woord werden meegezongen, durfden ze het zelfs aan een nieuw nummer (Kids) te stoppen. Dat haalde niet eens de vaart uit de show, hetgeen te maken heeft met het feit dat deze jongelingen hun liedjes weten op te bouwen naar een zeker hoogtepunt. Bovendien is zanger-gitarist Alex Trimble gezegend met een trefzekere, zachte stem. Dat alles maakte van dit optreden een – toegegeven, misschien snel vergeten, maar toch – geslaagd evenement.

Dikke pech voor Gonjasufi. Zijn microfoon werkte niet. Het bleek zijn copain die de meubels moest redden en met de beats die de yogaleraar thuis ineen had geknutseld toch nog het publiek wat wist te boeien. Ondertussen foefelde Gonjasufi met zijn microfoon tot hij er een minimum aan geluid uit kon halen, rapte daarna wat in het wilde weg zonder zichzelf goed te horen en gooide ter compensatie wat T-shirts in het publiek. Wat dit optreden had kunnen zijn zullen we enkel weten als hij het nog eens komt overdoen in betere omstandigheden in één of andere club te velde.

Gerechtigheid geschiedt! Al hielden wij toch even onze adem in toen de eerste noten van Anyone’s Ghost weerklonken. The National op de Main Stage, en dan nog wel op klaarlichte dag. Onze vertwijfeling was echter van korte duur. Matt Berninger en zijn aanhang speelden misschien wel hét beste concert van de voorbije drie dagen. Geen meebrullers, geen spectaculaire licht- of freakshows. Wel twee handen vol melancholische en beklijvende songs. Mistaken For Strangers schoot chaotisch uit de startblokken, waarna haast onze hele lijfbeharing stijf rechtop kwam te staan tijdens het gebalde Bloodbuzz Ohio. Een eerste, vroeg hoogtepunt in de set, dat meteen een vervolg kreeg door het zweverige Slow Show uit ‘Boxer’.

Berninger bediende zichzelf rijkelijk met glazen witte wijn en de menigte voor het hoofdpodium werd steeds meer ondergedompeld in de duistere, melancholische wereld van dit Amerikaanse vijftal. Afraid Of Everyone ontaardde in een demonische schreeuwpartij, terwij Apartment Story, Fake Empire samen met Mr. November enhet onvermijdelijk Terrible Love als kers op de taart fungeerde. Wereldconcert van een wereldband die zichzelf met dit optreden meteen een plaats gaf in de eredivisie van het rock-‘n-rollwereldje.

De truc met de blonde, de zwarte en de bruine in dit geval. Allemaal fris gewassen en met een wit jurkje aan begroetten ze de stinkende meute mensen die was komen opdagen met een brede glimlach. Sofie Lemaire had ze aangekondigd als drie meiden die vette beats en strakke riffs kwamen brengen. We vragen ons af of ze nog hadden geglimlacht, hadden ze die aankondiging ook begrepen.

Au Revoir Simone brengt namelijk flinterdunne popmuziek. Wegwerpmelodietjes die in het beste geval je ziel raken met hun eenvoud en in het slechtste geval op de slaapspieren werkt. Midden in de set vroeg iemand in het publiek aan de hand van een kartonnen bordje waarom de dames met kapotte keyboards speelden. Dat kreeg een overduidelijke thumbs down maar voor de rest lieten ze zich dat niet aan het hart komen.

Ze amuseren zich vast te pletter op tournee. Hopelijk levert het soms ook boeiende concerten op, maar wat we op Pukkelpop zagen was dat zeker niet. Alleen hun cover van Don Henley's Boys Of Summer kon ons wat vrolijk stemmen. Voldoende was dat niet.

Echt onder de indruk waren wij niet van het debuut van Broken Bells, maar op het podium ontplooiden de zeemzoete popsongs van James Mercer en Danger Mouse zich wel in al hun facetten. Brian Burton, zoals deze muis in het dagelijks leven heet, had wel degelijk de leiding over dit combo en nam plaats achter de piano, gaf de nummers die typische Danger Mouse-drumsound mee of bepaalde de manier waarop de gitaren klonken. Mercer beperkte zich tot zijn dienende rol als zanger en ritmegitarist en dat werkte. Beiden amuseerden zich duidelijk en de show werkte naar een hoogtepunt toe waarin October overging in een pittige versie van The Waiting Game om dan uit te sterven in een storm van gitaargeweld. Dit was een meer dan aangename verrassing, die ons benieuwd maakte naar het vervolg dat dit duo aan hun debuut aan het breien zijn.

Flying Lotus, Flylo voor de vrienden, leek al van bij de eerste draaien aan de knopjes van zijn mengpaneel helemaal op te gaan in zijn eigen vibe. Wie had verwacht om flarden muziek uit zijn platen te horen was er aan voor de moeite. Wij hebben er alvast geen herkend. Wel merkten we samples van Portishead, de stem van één van de Outkastjongens en een sample die we kennen van De La Soul op.

Alles tezamen vormde dat meer een dj-set dan een optreden. Of een muziekquiz voor de gevorderde jazzliefhebber als u niet van dansen houdt. Wie meeging in de groove vertoefde binnen de kortste keren in dezelfde hogere sferen als de Angeleno zelve. En dat het daar goed was!

Wat anders dan de snoeiharde stonerriffs van Queens Of The Stone Age is beter geschikt om de zon voor de laatste maal te doen ondergaan op dit broeierige verjaardagsfeestje? “Pukkelpop is voor ons altijd bijzonder geweest.”, wist een goedlachse Josh Homme te melden: “Het is op dit podium dat Queens Of The Stone Age ooit z’n eerste Europese festivalset speelde. We waren dronken toen en high. En nu nog steeds.” Een charmeoffensief was dan al lang niet meer nodig. Een half uur eerder hadden Feel Good Hit Of The Summer op de voet gevolgd door The Lost Art Of Keeping A Secret de feestelijkheden al op magistrale wijze geopend.

De twee songs zijn meteen ook de openingsnummers van ‘Rated R’. De plaat die Queens Of The Stone Age precies tien jaar geleden de doorbraak opleverde. Opvallend hoe net die nummers nog steeds akelig relevant zijn en hoe ze nog steeds als een gebalde brok energie door de versterkers worden geslingerd.

Als een niets ontziende pletwals ging de band over de weide. Geruggensteund door een lichtshow om u tegen te zeggen, volgde de ene klassieker de andere op (verbazend hoeveel singles deze heren al bij elkaar speelden). Sick Sick Sick zorgde voor een eerste, onvervalste kookpunt, waarna het trio Go With The Flow, No One Knows en Songs For The Dead, niet toevallig allemaal uit hun meest succesvolle plaat ‘Songs For The Deaf’, de klus bloeddorstig maar koelbloedig afmaakte. Dit was rock-‘n-roll pur sang, getrokken door de meester hemzelve.

Yeasayer heeft met hun tweede langspeler ‘Odd Blood’ een reuzenstap gezet. Op hun debuut stonden al pareltjes, maar niet alle songs waren even overtuigend. In de Club bleek dat ook de liveset van deze New-Yorkers met gigantische stappen was vooruitgegaan. Nadat de zuilen waarop de synths staan geel oplichtten, zette de band met Wait For The Summer een ware roes in gang die misschien voorspelbare, maar daarom niet minder intense hoogtepunten kende in 2080 en afsluiter Ambling Alp. De muziek was strak afgemeten en intens en de vibe zat helemaal goed. De vermoeide voeten en bezwete T-shirts werden vergeten, de ogen gesloten en de muziek werd de natuurlijke drug, die het kan zijn. Hiervoor doen wij onze Coca-Colahoed – kan iemand trouwens die stand volgend jaar even opblazen? - graag af.

Op de T-shirts werden er al geen doekjes om gewonden: thirty years of fuckin’ punk rock is wat je mocht verwachten en dertig jaar punkrock iswat je zou krijgen. Tot buiten The Shelter stonden de toeschouwers met open mond toe te kijken hoe die oude rakkers van Bad Religion al het jonge, voorafgaande geweld de weg wezen. In pakketjes van drie kregen wij songs als I Want To Conquer The World of American Jesus voorgeschoteld. Tussendoor even reclame maken voor het in september te verschijnen nieuwe album, inclusief Take A Walk, één van de nieuwe songs, hoorde daar ook bij. Maar verder was dit puur genieten van de ultieme punkband. Nog even de benen losgooien en dat verdoemde crowdsurfingverbod negeren en dit was een geslaagde Pukkelpopeditie.

Toen 2ManyDJs op Werchter mocht afsluiten in de plaats van David Bowie bleven de jongens met een kater achter. Ze hadden het gevoel dat ze het concept kapot hadden gemaakt, die avond. Ze waren superstar-dj’s geworden. En ze waren er nochtans ooit mee begonnen om zich af te zetten tegen die onpersoonlijke en machinale plaatjesdraaiers.

Ondertussen zijn ze zo succesvol dat geen enkele andere term dan superstar-dj's hen accuraat kan omschrijven. Of ze het nu willen of niet, 2manydjs zijn groot. In België, maar ook ver daarbuiten. Met als gevolg dat we de set meemaakten op een respectabele afstand en hen enkel op de grote schermen naast het podium konden bekijken.

Gelukkig was dat de goede plaats om van het visueel spektakel te genieten. Bijna elke plaat die gedraaid werd was namelijk voorzien van prachtig bewegend artwork, gebaseerd op de originele platenhoes. Het leek ons dat er op het laatste moment een Eddy Wally'ke tussensmijten op die manier geen optie meer was.

We hebben ons geamuseerd, jawel. Een slordige veertigduizend man uit de bol zien gaan op Love Is The Drug van Brian Ferry werkte zo aanstekelijk dat je wel moest dansen. En na grondige inspectie van de beelden op de grote schermen hadden we wel degelijk de indruk dat de jongens nog live draaiden. Hoe ze dat dan deden met die gesynchroniseerde beelden was ons een raadsel, maar na enkele nummers tobden we daar niet meer over en stonden we gewoon mee te springen als waren we nog geen tweeëntwintig jaar oud. De tijd vliegt.

Kristof Van Landschoot, Patrick Van Gestel, Kevin Vergauwen

25 augustus 2010